Levenslessen van jeugd tot heden
Medium Tessa van Rossen vertelt over haar jeugd tot heden en hoe zij het gevoel heeft anders in het leven te staan dan anderen.

Tessa van Rossen - Blog


Mijn hele jeugd ben ik anders geweest. Veel mensen voelden dat. Ik heb mijn portie menselijke uitdagingen gehad en heb deze in andere vormen nog steeds. Er is iets in mij dat wil leren, wil groeien. Een van mijn levensdoelen is 'goed' te zijn. ‘Slecht zijn’ geeft me een naar gevoel. Zo naar dat ik dat probeer te vermijden. Zo weet ik de leugen die ik tegen mijn moeder vertelde toen ik vier jaar was nog steeds: 'Mam, ik heb een koekje gepakt'. Terwijl ik er feitelijk twee had weggenomen.

De hele dag stak die leugen als een mes in mijn maag. Het extra koekje smaakte niet en ik voelde me rot, schuldig en ‘slecht’. Die avond biechtte ik mijn leugen aan haar op. Natuurlijk is dat koekje en mijn leugentje niet van belang, het feit dat ik het nu 34 jaar later nog steeds weet maakt het wel van belang! Ik ervaar grote en kleine dingen als belangwekkend. Niet omdat ik mijzelf wil veroordelen, echter omdat ik het zo ‘voel’. Leugens of ‘de waarheid verzwijgen’ geven mij altijd dat ‘slechte’ gevoel. Voor mij drukken dit soort dingen op mijn geweten.

Leugentjes ‘voelen’ niet 'goed'. En ik heb immers mijn levensdoel 'goed zijn'. Vanwaar nu toch mijn extreme verlangen naar ‘goed zijn’ en ‘goed doen’? Ik denk dat ik dat met me mee heb genomen vanuit het leven voor dit leven. Als kind zag ik ertegenop 'weer alles opnieuw te moeten leren'. Ik vond mijn moeder 'de liefste moeder die ik ooit heb gehad'. Ook had ik weinig met het oosten, 'omdat ik daar al zo vaak was geweest'. Hoe ik daar toe kwam, wisten mijn ouders niet. Deze en andere uitspraken waren voor mij mijn werkelijkheid. Ik wist van een ander bestaan, andere levens. Ik was mij hiervan bewust.

Dit bewustzijn sijpelde door. Zo wist ik dat ik 'niet negatief mocht denken', omdat negatief denken net zo erg was als het negatieve doen! Ik wilde en mocht ook nimmer een ander pijn doen of daarover denken of iemand iets naars toewensen. Negatief denken en doen zou niet alleen een ander schaden, maar ook mijzelf. Wanneer mensen 'slechte dingen' uitspraken deden zoals 'ik hoop dat hij valt en zijn been breekt', was ik geschokt en probeerde hen ervan te weerhouden. Ik was oprecht angstig voor 'het uitkomen hiervan voor die persoon zelf en voor de ander'.

Ik mocht ook van mijn ‘innerlijk weten’ mensen en dieren geen pijn doen. Mocht nog geen mier doodtrappen. Als ik zoiets per ongeluk toch deed, zei ik ‘sorry’ tegen de dode mier. Intentieloos schaden leek minder erg dan met intentie ‘bewust’ schade toebrengen. Het was de intentie die telde. Ik geloofde in een al waarnemend oog. Alles wat ik deed werd gezien en zou worden gewogen (niet veroordeeld), alleen mijn beste intentie telde. Op de een of andere fijngevoelige manier leefde ik volgens universele wetten:

'Wat je uitstraalt krijg je terug'
'Behandel een ander, zoals u zelf behandeld wilt worden'
'Probeer zo goed mogelijk te leven'
'Heb uw naaste lief'

Ook andere wetten die ik nu pas snap, was ik gewend naar te leven. Deze had ik – zo denk ik nu – onthouden vanuit de sfeer waarin ik leefde:

'Er zijn meerdere levens die we leven'
'Alles wordt gestuurd en gecreëerd met de kracht van intentie en gedachten'
'Alles wat je doet behoort vanuit een goede intentie te worden gedaan'
'Alles wat je denkt en doet is zichtbaar en voelbaar in de energie'

De worsteling waar ik mijn latere leven mee worstelde was dat ik mijn levenswijsheden niet altijd terugzag in mijn leven. De kinderen om mij heen trokken poten uit spinnen, trapten mieren dood, deden elkaar pijn, logen en zeiden dingen die ik niet eens durfde te dénken. Wanneer ik wel iets ‘fouts’ deed, was het schuldgevoel wat ik ervaarde enorm! Zoals bij de koekjes die ik nam. Ik kan me nog goed herinneren dat een kindje in mijn klas zei: 'Kijk een mierennest! Als ik op de tegels stamp, komen ze allemaal naar buiten!' Terwijl hij keihard stampend over de tegels liep, begonnen de mieren naar buiten te rennen. Vervolgens veranderde mijn klasgenootje voor mijn ogen in een weerzinwekkend wezen! Tot mijn ontzetting begon hij luid lachend te roepen: 'Dood, alle mieren dood!' De mieren die naar buiten stroomden, trapte hij wild stampend morsdood. Terwijl ik verstijfd toekeek, kwamen andere kinderen aangerend. Ook zij begonnen heftig stampend de mieren dood te stampen. Ik was verdrietig en riep: 'Niet doen!' Niemand luisterde, ze lachten mij uit! Zelfs de juf vond het niet erg. 'Die vieze mieren', zei ze hoofdschuddend en ze liep weg zonder in te grijpen!

Wanneer er in mijn straat kinderen naar lieveheersbeestjes zochten, deed ik eerst enthousiast mee. Maar al snel mocht ik niet meer meedoen. Ik deed het ‘anders’. In plaats van ze te zoeken, ze van de blaadjes te plukken en in een potje in de zon te houden, zong ik voor de beestjes. Ik zong ze toe en beloofde ze te ‘redden’ en ze ‘beter’ te maken. Eenmaal in mijn potje bekeek ik ze aan alle kanten. 'Zong ze beter’ en liet ze weer vrij! De kinderen vonden mij maar raar en wilden niet meer met mij beestjes zoeken! Achteraf gezien snap ik heel goed hoe vreemd ik in hun ogen moet zijn geweest!

Zo klom ik in bomen en praatte ik met deze bomen. Ik ervoer het bewustzijn van de boom en kon hele gesprekken voeren! In gedachten, want dit soort gesprekken gingen woordeloos. Zo rende ik kilometers achter vlinders aan en zong voor hen. Ook had ik elfjes die in en om mijn hoofd woonden en waar ik mee sprak. Mijn ‘eigen’ wereld begon te vervagen onder invloed van commentaar van mijn omgeving: 'Doe niet zo raar!', 'Zeg dat maar niet!', 'Spinnen moeten gewoon dood!' en 'Zo zijn kinderen!'.

Ik groeide op en leerde mijn gevoelens buiten beschouwing te houden. Mensen begrepen mijn beleving niet. Ik trok me deels terug in mijn eigen wereld. En met een ander deel paste ik me aan. Ik begon met presteren. Dat werd wel gewaardeerd. Mijn waarnemingen van de wereld waren ook anders. Ik leerde af om te delen wat ik zag. Wat ik werkelijk zag en vanaf die tijd voor me hield, was de levenskracht van dingen. Wanneer een plantje groot en sterk zou worden, voelde en zag ik dit al in zijn kiem: zijn krachtige energie! Ook nu kan ik aan de kiemen zien of een plant groot en sterk zal worden of dat hij niet gezond zal zijn. Wanneer mijn planten water nodig hadden, hoorde ik ze roepen en voelde ik hun dorst. Ik was ontzettend gevoelig voor de behoeften van levende wezens.

Ook was ik principieel. Van mijn omgeving leerde ik dat niet iedereen dat was. De meeste mensen deden maar wat. Terwijl ik bezig was zo snel mogelijk groot te worden, zodat ik kon gaan doen waar ik hiervoor gekomen was. Wanneer mijn moeder dan vroeg wat dat wat ik hier kwam doen was, zei ik kortweg: 'Anderen helpen'. Door naar mijn omgeving te kijken, leerde ik dat de wereld niet altijd een hele mooie plek is. Zo leerde ik ook dat mijn gevoeligheid, naast heel mooi en informatief, ook heel pijnlijk kon zijn. Ik leerde dat de meeste mensen niet wisten dat we meerdere levens leven en dat niet alleen het ‘nu’ telde. Soms leek het hierdoor alsof ik in meerdere werelden leefde. Dit bleek ik niet te kunnen volhouden. Ik moest een deel van mijn beleving opzij zetten. Het was te pijnlijk om iedereen en alles te voelen. Ik probeerde me meer af te sluiten, ‘normaler te zijn’.

Toen ik 17 jaar was, ging ik op mijzelf wonen. Ik wilde zo graag zelfstandig zijn! Daar maakte ik mijn eerste spin dood, maar stiekem bleef ik ‘van binnen’ dezelfde. Zoals toen ik weer later in mijn leven mijn tuin aanpaste aan mijn wensen en planten uitgroef en bomen omwoelde. Ging ik ’s avonds naar buiten en bood ik stiekem mijn excuses aan, aan alle planten die ik had laten sneuvelen. Ook is mijn 'verbond met de spinnenwereld' hier een voorbeeld van. Ik 'sprak af' met alle spinnen: ‘In huis horen jullie niet. Buitenshuis laat ik jullie leven, in mijn huis maak ik jullie dood.’ Ik geloofde dat deze afspraak te lezen en te voelen zou zijn in mijn energie. Hierdoor durfde ik de grootste spinnen – waar ik het meest bang voor was – dood te maken. De kleinere probeerde ik nog steeds buiten te zetten.

Ik vergat nooit mijn jeugd en de manier waarop ik de wereld beleefde, veranderde niet. Ik leerde me wel aan te passen en leerde om 'gewoon te doen'. Voor mijzelf opkomen bleef moeilijk. Ik ‘mocht’ en wilde niemand beschadigen. In mijzelf vond ik nog steeds dat ik anderen alleen toe mocht wensen 'dat ze zichzelf zouden tegenkomen'. Opdat hun daden jegens mij, die vaak negatief waren, terug zouden keren bij henzelf. Zelfs toen ik al ver in de 20 was, maande ik nog steeds mijn omgeving om toch vooral niemand iets slechts toe te wensen.

Ik weet dat mijn moeder een keer uitriep, toen mij en mijn kinderen groot onrecht werd aangedaan, 'Ik hoop dat die persoon valt en niet meer terug komt!' Ik zei direct: 'Mam zeg dat niet, zeg dat je het niet meende'. Ik was doodsbang dat haar iets zou overkomen! Ik was als kind gek genoeg heel bang voor de dood. Ik was doodsbang voor vuur en bang om in een kist te liggen en niks meer te weten. Mijn angst kwam voort uit die eerste les die ik van mijn vader leerde: ‘Als je dood bent, ben je as of botten waar de wormen aan knagen’. Mijn vader had mij dit verteld. Dit omdat ik altijd als ik ging slapen zei: ‘Ik houd van jullie, ook als ik dood ben!’. Hierdoor werd ik angstig, want wie waren dan die doorzichtige mensen die ik dagelijks zag? Mijn vader zou het toch wel weten... Ondanks mijn beleving bleef ik een kind dat haar vaders uitspraken zeer serieus nam! Wat als ze mij in de kist zouden leggen en ik wel nog alles zou voelen en weten? Hoe zou het voelen om opgegeten te worden door wormen? Tja, als kind had ik ook een levendige fantasie!

Ook leerde ik mijn eigen waarnemingen in twijfel te trekken. Wat ik voelde en zag: 'Kon niet, was niet waar, was onzin of een grote fantasie'. Ik leerde pas later dat ik mijn zelftwijfel moest overwinnen om te kunnen zijn wie ik werkelijk ben. Mijn waarnemingen zijn meegenomen uit het hiernamaals, of als u dat liever hoort, het hiervoormaals. Ik heb mijn kijk op het leven en mijn interne normen en waarden meegenomen van de plek waar we vandaan komen en ook weer naartoe gaan. Die plek – het hiernamaals – is bijzonder. Er is totale liefde, openheid en een bepaalde vorm van eenheid. Al je gedachten zijn daar open voor iedereen. Er bestaan geen leugens, geen negativiteit.

Energie is hetgeen waar we allemaal uit bestaan. Eigenlijk zijn we zelfs gemaakt van dezelfde energie. In feite zou je dus kunnen zeggen dat we allemaal 'een' zijn. Alleen zo simpel is dat niet. We hebben in deze eenheid van energie wel ons eigen bewustzijns-deel. Door hier op aarde te zijn, ervaren we onszelf als totaal afgescheiden. De eenzaamheid die deze afscheiding kan veroorzaken kan heel pijnlijk zijn. Ontzettend pijnlijk zelfs. Afgescheiden zijn is dus, net zoals veel dingen op deze aarde, een illusie. In ons leven in de sferen die volgen op dit aardse leven (na de dood) hebben we ook nog ons unieke bewustzijn, al zijn we in de sfeer wel al een met alles om ons heen. Ons bewustzijn ervaart daar toch nog een zekere gescheidenheid. We blijven dus ook als we dood zijn onszelf. We houden onze identiteit en worden tegelijkertijd veel meer dan wie we nu zijn! We ontwikkelen ons door onze ervaringen!

We komen op aarde en vergeten dat we uit energie en bewustzijn bestaan. We vergeten dat we meer zijn dan alleen ons ‘ikje’ hier op aarde. Als we niet zouden vergeten, kunnen we niet ervaren. We komen op aarde om onze kennis toe te passen. We willen ervaren wat we weten. Een voorbeeld: je kunt kijken naar een zwemwedstrijd, je kunt erover lezen, zwemmers bekijken, slagen uit je hoofd leren en denkt vervolgens dat je kunt zwemmen. Echter pas in echt water, moet je toch nog veel doen om te blijven drijven en weet je pas wat het is om ECHT te zwemmen! Zo is dat ook in de geestelijke sferen waar we ons in bevinden voor onze dood. We kunnen iets helemaal weten en van binnenuit beleven. Echter het toepassen van onze kennis in de aardse werkelijkheid is nog best moeilijk…

Soms weet je echt wat liefde is, echter wanneer je wordt pijn gedaan, is het moeilijk om je van die liefde bewust te blijven. In de sferen na de dood is er geen jaloezie, verslaving of pijn. Alleen wanneer mensen ‘aard gebonden’ blijven, kunnen zij nog na de dood deze emoties en verlangens blijven ervaren. Dan bestaat er wel een nare ervaring na de dood. Mensen die onbewust zijn van hun sterven kunnen ook na de dood verlangens en heftige emoties hebben. Zij behouden een aardse energie. Tot ze ook dit energielichaam – dat hen verzwaard – los kunnen laten, gaan zij door naar de volgende bewustzijnssfeer. Ook voor hen komt er op een gegeven moment meer bewustzijn en kunnen ze hun ervaringen loslaten en verder groeien.

Terug naar mijn menselijke ik. Steeds opnieuw ben ik mij ervan bewust dat wat ik doe rimpels in mijn levenswater teweegbrengt. Het geeft gevolgen. Alles wat ik doe en zeg, of niet doe en niet zeg, raakt een ander of heeft gevolgen. Alles wat ik doe heeft gevolgen, goed- dan wel kwaadschiks. Ik heb helaas, ondanks mijn bewustzijn, regelmatig ‘fouten’ gemaakt. De keren dat ik heb gelogen in mijn leven bijvoorbeeld zijn gelukkig op slechts twee handen te tellen. Toch zie ik ze en vind ik het jammer. Belangrijk is wel dat ik met mijn ‘fouten’ geen kwade intenties had. Ik heb niemand moedwillig kwaad willen berokkenen. Ik heb geleerd van mijn fouten. Het was een leerschool. Mijn pijn, fouten en levenslessen zijn hierdoor zeer belangrijk voor me. De crisissen die ik in mijn leven mee heb gemaakt en nog zal meemaken, zijn groeimogelijkheden. Hoe ik ermee omga zegt iets over mijn bewustzijn.
Van menselijke dingen zoals 'mijn geduld verliezen' ben ik minder onder de indruk. Wellicht omdat ook hierin geen kwade intenties liggen. Ik mag 'mens' zijn.

Wel zijn mijn gedachten en gevoelens belangrijk voor me om te richten in de richting die ik het wil. Ik probeer begrip te hebben voor mensen, wanneer ik mij gekwetst voel of aangevallen voel. Dan probeer ik me te verplaatsen in de ander, maar niet zoveel dat ik mijn eigen grenzen over ga. Maar wel om te ontdekken wat de ander mij spiegelt. Wanneer ik aan het werk ben, met mensen sessies houd, ‘houd’ ik van iedereen. Het is me zelfs weleens overkomen dat ik 'zonder boosheid' kon praten met een moordenaar. Tijdens het gesprek voelde ik zelfs dat zijn ziel niet slecht was. Alhoewel hij wel hele slechte dingen had gedaan! Na de sessie voelde ik mijn menselijke emoties, woede, afkeer, walging, des te meer. Ik was blij dat hij gestraft was. Zeker in het licht van de beelden die ik bij hem zag. In de sessie zag ik echter zijn ziel en hoe hij in dit leven zo geworden was en voelde ik tot op zekere hoogte compassie. Mijn menselijke ik voelde afkeer en boosheid na de sessie. Walging ook. De beelden van wat hij met de slachtoffers had gedaan, kreeg ik maar moeilijk uit mijn geheugen gewist. Toch besefte ik me dat als ik een uur lang met mededogen in gesprek kon zijn met deze moordenaar en er ergens een bron van liefde moest zijn voor iedereen. Ik geloof dat wij allen bestaan uit energie en bewustzijn.

Ons bewustzijn richt onze energie en leert van onze ervaringen op aarde… In iedere ervaring kun je jezelf verliezen. Zo kun je angstig zijn om je baan te verliezen, kun je heel hard werken en geen tijd doorbrengen met je familie, kun je je sport het belangrijkste vinden op aarde of kun je bang zijn om gekwetst te worden. Dit zijn maar enkele van de honderden voorbeelden. We ervaren dagelijks zoveel dingen dat ik er oneindig over zou kunnen schrijven. Het is de kunst om onze ervaringen te kunnen relativeren, onze emoties te verdragen tot ze rustiger zijn en vervolgens ons achterliggende gevoel te peilen om te leren wat onze ziel op deze aarde wenst te leren…

Tessa van Rossen.

www.teassavanrossen.nl